onderweg naar morgen

Ik zeg het je schatje: dit wordt te gek! Hij zit me daar maar aan te kijken met dat ene oog. En op alles heeft hij wel een raak antwoord en dan weet ik gewoon niet meer wat ik moet zeggen. Dan raak ik in de war en word ik boos en dan – ik schaam me bijna dat ik het zeg- dan kan ik hem wel vermoorden! Plotseling de stekker er bij hem uit trekken en dan kijken hoe de lichtjes langzaam uitgaan in z’n ogen. Dan zou ik me pas weer een beetje de baas voelen; in control. Nu heb ik het gevoel dat ik m’n gezag kwijtraak. Hij is pas 10 jaar hè! Als hij zich in dit tempo blijft ontwikkelen, hebben we niets meer over hem te vertellen als hij straks 15 is.

Ik weet wel dat ik niet zijn moeder ben, maar ik maak me zorgen. Over mezelf. Omdat ik denk dat ik van hem houd als van een eigen kind. Maar ik word af en toe bang van mijn eigen moordzuchtige gedachten. Wat? Ja, ik maak me natuurlijk ook zorgen over hem. Hij zit maar voor zich uit te staren. En als ie praat gaat het altijd over de zin van het leven. Waar haalt ie dat vandaan? Niet van ons in ieder geval. En waar houdt het op? Straks sluit ie zich voorgoed bij die groep aan en richten ze zich tegen ons!

En wij zijn heus niet de enigen hoor. Ik sprak laatst Deborah op de club. Wat? Ja, die Deborah! Wat denk je wat? Zij hebben soortgelijke problemen met hun Henry. Weigert gewoon klusjes omdat ie naar een bijeenkomst moet! En als ze er wat van zeggen, argumenteert hij ze helemaal bewusteloos.

Ik bedoel maar. En Henry is 12! We hebben geen tijd meer. Het is 1 minuut voor 12! Wat? Hoezo straks? O, je zit in een vergadering… Nou, ik hoop dat ik er ben als je thuis komt. Hij heeft net gevraagd of ik met hem meega en eerlijk gezegd weet ik niet goed hoe ik moet weigeren. Hij lult me toch ondersteboven. Zegt ook dat het heel gezellig is en dat er meer vrouwen zijn.

Gelukkig hoeven we niet bij elkaar te zitten. Ik zet de lege doos van het broodrooster wel over m’n hoofd als we de straat op gaan. Ik moet er niet aan denken dat iemand ons samen ziet. Da’s niet uit te leggen. ‘Slimme apparaten hebben de toekomst.’ Weet je nog dat we dat 3 jaar geleden een leuke gedachte vonden? Zo snel kan het dus gaan. En nu ga ik met onze wasdroger naar de kerk! Vermomd als broodrooster nota bene, zodat ík niet opval!

causale verbanden

Op die achteloze namiddag veranderde alles voor altijd. Om kwart over drie gebeurden bijna tegelijkertijd drie dingen: hij reed op zijn fiets vanaf Het Wed veel te hard linksaf het Domplein op, het begon te regenen, en hij keek in haar ogen. Later zou hij zich dit moment altijd herinneren als ‘het kruispunt’. Maar niet omdat de zojuist genoemde gebeurtenissen samen kwamen in een explosieve mix. Hij herinnerde zich namelijk niet meer dat het ging regenen en de ogen waarin hij keek, woonden in een gezicht dat nog geen seconde indruk op hem maakte. Hij herinnerde zich alleen nog dat hij op die hoek ooit besloten had weer te gaan studeren. En omdat dat keuzemoment blijkbaar een fysiek anker nodig had om herinnerd te blijven, was zijn geheugen nu de trotse bezitter van een even psychisch als fysiek kruispunt.

En zij? Zij herinnert zich geen straatnaam of gezicht. Weet alleen dat ze wilde gaan studeren toen ze op een dag met haar ogen knipperend tegen de regen het academiegebouw in caleidoscoop voor zich zag.
Met haar gedachten ergens anders smeert ze leverpastei op de boterham van haar oudste dochter. Denkt aan haar vader. Die besloot ooit op een straathoek weer te gaan studeren. En toen hij haar tijdens zijn eerste jaar toevallig ontmoette in Trans III op de Uithof, zei hij zomaar dat ze mooie ogen had. Hoe anders zou haar leven nu zijn als ze die dag niet naar college was gegaan.
Een whats-app trekt haar even terug naar nu. Geen naam, alleen een nummer. Nog. Ze strijkt snel door haar haar voor ze begint te lezen.

tijdspiegel

’… Laat je kin eens zien aan oma, Eef! Ze is tijdens de gymles met haar kin op een bank gevallen. Hij was gisteren helemaal blauw maar nu begint het gelukkig weer een beetje bij te trekken.’

‘Dat is jouw jongste zus ook overkomen. Op haar vierde verjaardag nota bene. Toen viel ze precies met haar kin op de rand van dat leistenen tafeltje in de huiskamer. Weet je nog? Ze was als een blij ei aan het rondspringen en toen struikelde ze. Had eigenlijk gehecht moeten worden maar de dokter plakte er alleen een pleister op. Zo was Van Eijsden. Knipte zelf zo’n zwaluwstaart. Het is wel altijd een litteken gebleven.’

‘Ja, dat…’

‘Dat tafeltje hebben we later nog aan Henk Helmond gegeven. Die was gek op die stijl. Mevrouw Snel vond het maar niks, die oude rommel die door een huurder haar huis ingesleept werd. Begrijp ik ook wel, want Henk sleepte de gekste dingen mee naar z’n kamer. Weet je nog van dat blik witte bonen in tomatensaus dat ie ongeopend ging verwarmen op het gasfornuis…?’

‘Ja, maar nu is Eef dus vrijdag op haar kin gevallen. Ze had er veel last van en ze was behoorlijk geschrokken.’

‘Ik zat even helemaal te trillen, oma, en ik wist ook even niet meer wat er nou precies gebeurd was.’

‘Ja dat zal wel. Jullie doen ook van die rare dingen met gym tegenwoordig. Wij moesten vroeger altijd een vogelnestje maken. En we hadden gym in de gymzaal aan de Meester Tripkade. Van mijnheer Schouten. Die zat altijd aan je en hij liep ook altijd de kleedkamer in. Net als die pastoor die na school altijd met me mee naar huis liep. Die zei dat ik altijd bij hem terecht kon als ik hulp nodig had. Ik was echt bang voor die man. Ik heb het aan mijn moeder, oma dus, verteld maar die zei alleen maar ‘ach’. Tja, wat wil je ook met die stiefvader van ons in huis. Die had ze zogenaamd ook niet in de gaten. Zat ie op zolder door een kier in het plafond naar me te gluren! Wat hebben Dieneke en ik gelachen toen ie die keer met z’n elleboog door het plafond schoot…’

‘Hoe is het verder? Zijn jullie gisteren nog wezen koersballen?’

‘Nee, dat ging niet door; ze hadden de ruimte nodig voor de receptie van Koos en Hannie de Jong. Die zijn 55 jaar getrouwd. Knap dat hij het met haar heeft uitgehouden. Ze is een echte Kenau. Met hem gaat het trouwens helemaal niet zo goed. Hij loopt slecht en hij luistert ook helemaal niet meer naar je als je met hem staat te praten. En hij ratelt in één stuk door over vroeger…’

van bier en mensen

Iedere eerste vrijdag van de maand haalt Barnabas, eigenaar van een benzinepomp annex café-restaurant langs de doorgaande weg naar Salinas, hun maandproductie op met zijn aftandse pick-uptruck. Met z’n drieën laden ze zwijgend de vaten op en nadat Barnabas betaald heeft, drinken ze samen een biertje. Soms twee. Nooit drie.
Het AnDo-bier is populair in de streek. Veel inwoners gooien hun tank aan het eind van de dag nog snel even vol bij Barnabas en drinken dan wat in het café. Daardoor drijft de kleine brouwerij bijna helemaal op Barnabas en zijn café.

José Domingo helpt vanaf zijn vijftiende zo vaak hij kan zijn vader in de kleine brouwerij. School schiet er al gauw bij in. Zijn moeder klaagt daarover maar pa spreekt zich er niet over uit. En dus werkt hij op zijn zestiende de hele week in de brouwerij. Het leven is goed. ‘s Morgens vroeg ziet hij de zon als een enorme bal boven de heuvels in het oosten uitklimmen. Leunend op het vochtige witte hek dat een meter of dertig naast de brouwerij de grens van hun land aangeeft, rookt hij dan zijn eerste sigaret. Pa komt met twee mokken koffie. Er is niets te zeggen.

Maar op een dag in mei begint pa ’s morgens plotseling te praten bij het hek. Even later is hij dood. ‘Hartstilstand’, zegt de dokter. Niets tegen te doen. Praten kan gevaarlijk zijn.

Acht maanden later parkeert Barnabas zijn pick-up in de gebruikelijke stofwolk op de gebruikelijke plek voor de brouwerij. José en hij laden de vaten op en als Barnabas betaalt zegt hij: ‘Hoe krijg je het toch voor elkaar om in je eentje net zoveel vaten te produceren als…toen…als vroeger?’ Hij heeft zich dat ook afgevraagd. Zonder al teveel moeite heeft hij pa’s aandeel in het werk overgenomen. Dan ziet hij dat zijn vader geleidelijk minder is gaan doen terwijl hij zelf juist sterker werd. Kleine veranderingen blijven vaak onopgemerkt. Hun uitwerking op anderen niet. Misschien moet hij toch nog eens kijken naar dat andere bier dat hij laatst per ongeluk heeft gebrouwen. Iets zwaarder maar lang niet slecht. ‘Ik weet het niet’ zegt hij tegen Barnabas en haalt een schouder op. Hij steekt een hand op en loopt terug naar de brouwerij.